Even voorstellen: Erik Voncken (31) is net als Rosanne groot liefhebber van het Franse land. Van Franse wijnen, Franse landschappen, het Franse volk en natuurlijk: van charmante Franse dorpen. Voor Bonjour Frankrijk reisde hij naar de Var om een paar van de meest lieflijke dorpen, inclusief hun eigenzinnige karakter, in deze Provençaalse streek te ontdekken. Reis mee met Erik…

Op Les Landes na is de Var het meest bosrijke arondissement van Frankrijk. Als je er rondrijdt heb je geen behoefte om dat feit te staven, want je weet je er constant omringd door heuvels vergeven van eiken en kastanjebomen. Prettig bijverschijnsel is dat je op en rond die heuvels enkele van de stilste (en mooiste) dorpjes van Frankrijk vindt, als truffels onder een hazelnoot. Reis mee terwijl Bonjour Frankrijk een willekeurige greep doet.

Bargemon

We vliegen op Toulon en zijn binnen een uur in de Zuid-Franse binnenlanden. We hebben een kleine, maar aangename chambre d’hôte besproken: l’Estuve Provençale, gerund door een Frans-Britse combine. Bruno werkte jaren voor de gendarmerie en Philippa reisde met hem mee als hij ergens gestationeerd werd. ‘We hebben in Cavaillon gewoond, in Avignon, meerdere plekken in de Luberon: Bonnieux…’ Een jaloersmakend rijtje dorpen en steden. Inmiddels wonen ze al jaren hier, vlak buiten Bargemon. Het huis kochten ze van een noodlijdende architect. Ze rondden het project af en verwelkomen al jarenlang gasten in de twee kamers uitkomend op de groene tuin. Een klein maar fijn zwembad biedt verkoeling tegen de warmte en een uitzicht voor de dromer.

We laten onze tassen achter op bed en rijden door naar het dorpje. We hebben honger.

Als je het Place Philippe Chauvier bereikt, waan je je in een filmdecor. De dialoog tussen de regisseur en de decorbouwer zou ongeveer als volgt kunnen zijn verlopen:

– ‘Decorbouwer?’
– ‘Ja, regisseur?’
– ‘Vind je niet dat je je deze keer iets teveel hebt uitgesloofd?’
– ‘Hoezo?’
– ‘Nou ja, de platanen tussen de oude gevels, de romantische fontein die ook als rotonde dient, de klokkentoren met doorgang naar de oude straatjes, de kerktoren, de restaurantjes met het Mariabeeld in de gevel, de lambrisering, de tafeltjes op het balkon…’
– ‘Uw punt is?’
– De regisseur licht zijn pet, strijkt door zijn haar en zucht: ‘Is het niet teveel?’
– ‘Meneer, bent u weleens in Frankrijk geweest?’
– ‘Nog nooit.’
– ‘Meneer, zo zien Franse dorpjes er écht uit.’
– ‘Echt?’ Even is het stil. De regisseur kijkt om zich heen. Wat moet hij nou met zo’n antwoord? ‘Nou ja’, besluit hij, ‘jij zal het wel weten, het is al goed. Ik dacht gewoon dat het geheel misschien ook té charmant zou kunnen zijn.’

Kortom, er zijn weinig pleintjes die zo kloppen als dat van Bargemon. Het is zo’n plek waar je makkelijk een halve dag op het terras kan zitten, kijkend naar wat er voorbijkomt: de verdwaalde autoliefhebber die een weekendtour maakt, fietsers die hun bidons bijvullen in de fontein, een groep jonge moeders die eindelijk weer de bloemetjes buiten kan zetten.

Inmiddels rammelen onze magen van de honger en strijken we neer bij restaurant La Taverne. Als je escargots op de kaart ziet staan, dan weet je dat je in Frankrijk bent. De jonge moeders worden gezelliger en luidruchtiger. Er wordt licht ontstoken dat de platanen, die inmiddels langzaam opgaan in de schemer, weer bij het decor betrekken. We spelen yathzee met de barman, die pocht met de strengere yathzeeregels in Frankrijk – ‘Wij doen niet aan kleine straten’ – en rekenen af. We maken nog een ommetje door het oude dorp. Daarna rijden we terug naar l’Estuve Provençale en bedenken: eigenlijk hebben die Fransen wel een punt. Kleine straten zijn ook wel erg makkelijk.


Seillans

We ontbijten buiten. Aan de overkant van het dal baadt Bargemon in fris ochtendlicht. De omringende heuvels hebben hun nachtdieren lang en breed naar bed gedaan.

Philippa heeft zich uitgesloofd. Ze maakt scrambled eggs, echt op z’n Engels, en vertelt over haar hond, een Franse bulldog, die niet tegen dode dieren kan. ‘Hij trof een keer een vleermuis aan in de slaapkamer. Die had de kat als trofee daar achtergelaten. Het eerste wat hij deed, was overgeven. Nou ja, eet smakelijk’, lacht ze verontschuldigend. Ze wijst naar ons ontbijt.

We drinken nog een koffie in Bargemon, waar Sofie zich een Franse coupe laat aanmeten, en rijden door, zo’n 20 kilometer oostwaarts, naar Seillans.

Seillans heeft een bijzondere betekenis voor Sofie en mij. Drie jaar geleden vierden we hier ons tienjarig samenzijn met familie en vrienden, een week lang, in een huis met zwembad en rode luiken, verstopt in de bossen boven het dorp. Daarover een andere keer. Dit keer zijn we met z’n tweeën. We zijn hier om herinneringen op te halen én om bij te slapen in het prachtige boetiekhotelletje Les Deux Rocs. Bijslapen? Onze Nederlandse nachten worden sinds vijf maanden gebroken door een prachtige dochter. Daarmee lost zij haar anderhalf jaar oudere broer af, die inmiddels niet meer wakker wordt ‘s nachts. Voor een weekje mogen de grootouders met onze kroost knuffelen.

We rijden bovenlangs het dorp binnen en de herinneringen komen vanzelf: hier was dat diner dansant, daar dronken we orangina na die verzengende fietstocht, welke kunstenaar heeft hier ook alweer gewoond? (Dat was Max Ernst, de Zwitserse surrealist.) We zuchten als we de platanen zien van het Place du Thouron, maar rijden verder, want we hebben gereserveerd voor een lunch. Daar, dáár is het hotel. Hier lees je alles over dit charmante plekje in de Provence.


Fayence

We ontbijten in de lobby van het hotel. Keus te over. We laten een sloot koffie inschenken waarbij een Italiaan waarschijnlijk meewarig nee zou knikken en komen langzaam tot onze positieven. De wijn van gisteravond zit niet in het hoofd, maar wel nog een beetje in de benen.

Sofie neemt de tijd om wat herinneringen op te schrijven voor onze kinderen. En om afscheid te nemen van deze heerlijke kamer  Daarna maken we plannen voor de markt van Fayence, het grote broertje van Seillans. Het ligt hier twintig minuten rijden vandaan en is in dezelfde warme kleur opgetrokken. We laten haar relatieve drukte op ons inwerken op een terrasje. De kleurige sjaals, het houten speelgoed, de Havanahoeden zijn niet aan ons besteed. Nog niet. Al jaren denk ik erover om zo’n hoed te kopen, maar iets houdt me tegen. Moet ik nog wat jaren rijpen?

We gaan een supermarktje binnen. Vandaag lunchen we onderweg. Ik kom een 18 jaar oude Sauternes tegen tussen de wijnen, een dessertwijn uit de Bordeauxstreek. Voor mij is dit zo’n geluksmomentje waarmee ik dit land de laatste jaren ben gaan associëren. Die komt mooi van pas als we een van de komende avonden in Salernes aan ons zwembad met uitzicht van de ondergaande zon genieten.

Tourtour

Vanuit Fayence is het een kleine twee uur rijden naar Tourtour en omgeving. We hebben via Airbnb een kamer geboekt op een steenworp van Salernes. Mét zwembad dus. We hebben het zelfs helemaal voor onszelf! We installeren ons in het behaaglijke verblijf van eigenares Bernadette. Ze vertelt over de everzwijnen die hier ’s avonds ronddolen en warempel, de volgende dag toont haar echtgenoot ons de potafdrukken in de tuin. Everzwijnen, dat wekt de gedachte aan een diner voor twee.

We doen een kort internetonderzoek en kiezen voor Le Bastide de Tourtour. Het hotel herbergt een restaurant op een schaduwrijk terras met wijds uitzicht over de blauwe horizonten van de Var. Internetrecensies zijn positief over de kaart.

‘Als het hoogzomer is, staan de toeristen in de rij voor Tourtour. Ze draaien hun hand niet om voor een tocht van anderhalf uur om van de kustgebieden naar hier te komen. Allemaal voor de mooie uitzichten, de nauwe straatjes en het gezellige plein in haar schoot’, vertelde Bernadette. Daar is nu, eind juni, nog niet veel van te merken. Al zien we wel waarom het pleintje zoveel aandacht trekt: lampensnoeren hangen in de bomen, de restaurants hebben hun tafels uitgezet en het fonteinwater omlijst het gekwebbel van de vroege gasten met een zorgeloos geklater. Op een steenworp gooien gepensioneerde mannen een balletje pétanque. Met een knoop in onze maag rijden we verder. Hebben we wel goed gekozen?

Bij Le Bastide is het nog rustig. We krijgen een tafeltje op de tweede rij van het uitzicht en bestellen het dagmenu. De obers zijn voorkomend, de zalm is goed, en toch ontbreekt er iets wat de vergezichten niet goed kunnen maken.

Als we hebben betaald en in de schemer het onberispelijk onderhouden landgoed verlaten, weten we wat we misten: afgebladderde verf, grootmoeders zilveren bestek, boeren servies, een trotse chef-kok met fantasie die écht zijn best heeft gedaan, de serveerster met een goeie dosis je ne sais quoi. Kortom, het Franse joie de vivre.

We weten niet hoe snel we terug moeten keren naar de gezelligheid van het dorpsplein. De bastide zijn we, na een goed glas wijn, al lang en breed vergeten.

Sillans-le-Cascade

Frankrijk, dat betekent niet alleen goed eten en fantastische wijn, maar óók zo nu en dan de benen strekken. Het dorpje Sillans-le-Cascade herbergt – what’s in a name? – een waterval, en die is alleen te voet te bereiken.

We parkeren de auto op een splinternieuwe parkeerplaats met smetteloos asfalt en ontzagwekkende slagbomen. (Nogal veel borstklopperij voor een gratis plekje.) We volgen het opaalkleurige water van de Bresque, dat hier kabbelt en daar weer stil lijkt te staan. Iets verderop moeten we klauteren, terwijl we in de verte al het geraas horen van water. Uit het niets treffen we opeens mooi onderhouden paden – er is blijkbaar een beter begaanbaar alternatief – en bereiken niet veel later het talud dat uitzicht biedt op de prachtige waterval van Sillans. Het water stort zich van een hoogte van ongeveer 25 meter naar beneden, strijkt langs dappere bomen die een plekje vonden langs de wand en komt terecht in een bassin dat uitnodigt tot zwemmen. Helaas worden we er meermaals met borden op geattendeerd dat dat verboden is.

Na ons een paar minuten te hebben vergaapt aan al dit schoon – de Vlaamse gaai die zich alleen waant in dit verstopte stukje Var, het water dat raast, blijft razen en al doende witte tekeningen maakt over de muren en de spiegel onderaan – maken we rechtsomkeert. We volgen het bospad terug, bereiken de parkeerplaats, laten de auto nog even staan en kuieren het dorpje binnen. Een plantsoenarbeider wijst ons in gebrekkig Frans de weg, zodat we een paar minuten later neerstrijken op zo’n typisch terras bestaande uit een houten vlonder, groene plastic stoelen en witte tafels. We drinken de huisgemaakte thé glacé en spelen weer yathzee. Uiteraard wint Sofie.


Villecroze

Op de terugweg naar ons verblijf stappen we uit in Villecroze, dat een bijzonder park herbergt, aangelegd in de luwte van de hier zo vaak terugkerende rotswanden.

In de rotswand herkennen we oude woningen van een middeleeuws verleden. Een beveiligingscamera halverwege de muur houdt als anachronisme een oogje in het zeil. We verbazen ons over de gigantische woestijnplanten die hier floreren en de komische kunstwerken die als fysieke vraagtekens over het park zijn verdeeld. Geamuseerd stappen we twintig minuten later weer in en rijden door het zonnige namiddaglicht terug naar Salernes. Die avond moet de Sauternes eraan geloven – al wil de oude kurk niet echt meewerken.

Salernes

De volgende dag begint met een riant ontbijt. Komt de overmoed uit de koffie, de yoghurt of de huisgemaakte vijgenjam? Hoe het ook zij, we besluiten ter plekke om ondanks de voorspellingen – 36 graden – een wandeling naar het dorp te maken. Tegen de tijd dat we de terugweg inzetten hebben we daar natuurlijk lang en breed spijt van. Lang leve de naïviteit. Zo kom je nog eens ergens. We passeren olijfboomgaarden in hoog gras. Het gaat alsmaar naar beneden.

Salernes ligt weggestopt in het dal van de Bresque. Op gevoel lopen we naar het centrale plein, waar verkoeling is voor het hoofd – een glas agrumes – én de voeten – de marmeren vloer. Bij de bakker twijfel ik tussen flan en een tarte aux abricots. Ik vraag de verkoopster naar haar voorkeur. Er ontstaat een discussie onder de klanten. Voor beide taartjes werpen zich voorvechters op. Mijn besluit om dan maar voor allebei te kiezen, kan op instemmend geknik rekenen en bedaart de gemoederen. Vanmiddag speelt de Franse nationale ploeg tegen Argentinië. Heeft het een en ander met elkaar te maken? ‘Bon appétit!’, roept een vrouw van middelbare leeftijd mij nog na. Ze stond erop dat ik voor de flan zou gaan. We zwaaien en zijn met onze gedachten alweer bij het zwembad, en de weldaad van de eerste duik.

Cotignac

We doen wat we al dagen doen als we een dorpje gaan bezoeken. Slingerend over verlaten wegen banen we ons een weg door de bossen, die zich opmaken voor de avond. Hier en daar passeren we betoverende open plekken, waar wijnranken in slagorde staan als soldaten van de natuur.

Een eenzame verweerde toren – uit de tijd van de Saracenen – verschijnt aan de horizon. Steeds meer huizen drommen samen. De weg helt een beetje en maakt dan een bocht naar links. Rechts opent zich een diepte, gevuld met rode daken, badend in het laatste strijklicht van de dag. Als een amfitheater verheft zich rond de huizen een rotswand. Nonchalant zijn cipressen rondgestrooid. Een decor om stil van te worden. Wat is Cotignac mooi.

We parkeren de auto op een parkeerplaats omzoomd door platanen en lopen naar het Place Joseph Sigaud. We slenteren langs de terrassen, die opvallend rustig zijn. Les Bleus hebben zoals verwacht Argentinië verslagen, dus wellicht zijn de Fransen van het meer uitzinnige soort even huiswaarts gekeerd om zich wat te fatsoeneren. In ieder geval is er genoeg keus voor een dinertje vanavond.

Halt!

We laten het grote plein achter ons en lopen richting de noordelijke rand van de stad, die bruusk wordt begrensd door de rotsen. Her en der kruipen huizen nog wat omhoog, maar zelfs de meest dappere redden het niet tot boven. Borden attenderen ons op de ‘sentier de rocher’, waar we een start mee maken, tot twee grote handen ons tot staan brengen.

Een jonge kerel van rond de dertig is bezig met snoeiwerk aan een vijgenboom. ‘Heb jij die gemaakt?’ vragen we hem. We wijzen naar het kunstwerk van klimop, dat langs een muur groeit en twee handen voorstelt die geheven zijn. ‘Dat klopt’, knikt hij lachend. ‘Ik heb er een paar jaar aan gewerkt. Nu is het een kwestie van bijhouden.’ Inderdaad zie ik uit de punten van de vingers alweer nieuwe scheuten groeien. ‘Als je verder naar boven loopt, wacht je nóg een verrassing’, vertelt hij, als we vragen of hij nog meer werk heeft gemaakt hier in Cotignac.

We groeten elkaar en vervolgen onze weg. We passeren oude huizen, vergroeid met de rotsen, tuinen met getrimde buxus en vergapen ons aan het uitzicht op de Tour de l’Horloge. Tot we weer tot staan worden gebracht. Ditmaal kunnen we niet verder. Een deur verspert ons de weg naar de trappen die langs de rotswand omhoog leiden. ‘Toegang alleen met entreeticket.’ We besluiten terug te keren. De tweede creatie van de Fransman met groene vingers komen we niet meer tegen.  

Terug op het Place Joseph Sigaud kiezen voor galerie annex bistro Hugou Corinne, die uitgebreide assiettes aanbiedt, met truffel, lokale specialiteiten én foie gras. (Dit verhaal is meteen een schuldbekentenis.) De buurman, Cave de Didier, heeft imponerende wijndozen die ‘Romanée Conti’ en ‘Petrus’ vermelden aan weerszijden van de ingang hangen. Zoveel geld hebben we niet, maar wel net genoeg voor een zalige aperitiefwijn uit de Midi.

We proosten op het leven, op onze kinderen – die we inmiddels wel echt heel erg missen – én op de Var, die op zijn vruchtbare bodem de meest prachtige dorpen heeft gekweekt.

A bientôt!

Laat een Reactie achter

  1. Debbie de Vré

    Heerlijk om te lezen, fijn geschreven en ik wil ook!